Bovenleiding algemeen: verschil tussen versiesUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Versie van 1 sep 2012 om 13:48
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Jan Willem Penris - Bewerkt door Hans van de Burgt
In dit artikel bespreken we de functie van de bovenleiding, de Pantografen, spanningssoorten, draagconstructie, de ophanging en de rijdraad.
FunctieDe bovenleiding heeft een tweetal functies:
De 'sleepleiding', hierna te noemen: 'rijdraad' is dubbel uitgevoerd. Deze rijdraden lopen parallel aan elkaar. De achterliggende gedachte hierbij is, het vergroten van het raakvlak tussen het schuitje van de pantograaf en de rijdraad. De relatief lage spanning zorgt voor een hoge stroom, dus hoe meer contact er tussen deze twee is, des te minder kans er is op doorbranden van de rijdraad bij wegrijden onder slechte omstandigheden. Op de Lijn HS — Amsterdam heeft men korte tijd geëxperimenteerd met twee soorten 'zigzag'-ophanging. De ene was degene die we nu bij NS (Nederlandse Spoorwegen) aantreffen, twee draden op gelijke afstand van elkaar, parallel lopend over de hele afstand. De andere was dat beide draden bij het ene ophangpunt bij elkaar kwamen en bij het volgende ophangpunt ongeveer 60 cm uit elkaar verwijderd waren.
PantografenEven wat getallen: de 'schuitjes' van de pantografen zijn uitgerust met drie koolstrippen waarvan de twee buitenste ongeveer 100 cm lang zijn en de binnenste ± 50 cm bij een breedte van drie cm.
SpanningssoortenWe onderscheiden twee soorten Tractiespanning: gelijkspanning en wisselspanning. Op de standaardtrajecten werkt men met gelijkspanning. Bij de HSL werkt men met wisselspanning. De eerstgenoemde constructie komt nog voor bij de SNCF op sommige 1500 Volt trajecten. De NMBS gebruikt een soortgelijke constructie, maar dan met twee rijdraden. Dan is er nog de trambovenleiding waar het eigenlijk allemaal mee begonnen is. Het zal niemand verbazen dat er verschil zit tussen bovenleiding die geschikt is voor 100 km per uur of voor 140 km per uur.
DraagconstructieOm de draden boven de baan te kunnen hangen, bedacht men diverse draagconstructies. De diversiteit van de masten hangt een beetje samen met de tijd waarin deze zijn ontworpen en geplaatst. Logisch, als men bedenkt dat er bijvoorbeeld rond 1930 weinig geld was, en wat later in de tijd, weinig goed materiaal voor handen bleek te zijn. In het artikel Masten en portalen worden de verschillende types masten en portalen besproken. Hier beperken we ons tot een beschrijving van het hoe en waarom van een draagconstructie. Wanneer men uiteindelijk de rijdraad boven het spoor heeft hangen, dient deze ook een beetje recht te hangen. Daarvoor gebruikt men z.g. afspan-inrichtingen. Deze bestaan uit een stelsel van katrollen waar de rijdraad overheen loopt, met een gewicht aan beide uiteinden van de rijdraad. Ook van dergelijke afspan-inrichtingen bestaan meerdere soorten en typen. Zie hiervoor het artikel Afspaninrichtingen in DIN en DLO. Wanneer door de warmte (of de kou) de draad van lengte verandert, zorgt het gewicht ervoor dat de rijdraad strak blijft staan. Het gaat er uiteindelijk om, dat de rijdraad niet gaat doorhangen tussen de masten. Aan beiden uiteinden van een dergelijke (dubbele) rijdraad vindt u dan meestal 'gestapelde' gewichten die samen toch gauw ongeveer 1000 tot 1500 kilo wegen. De lengte van de (één) rijdraad is meestal ergens tussen de 1000 en 1500 meter, soms zijn ze korter, maar meestal niet langer, daar de uitzettingscoëfficiënt dan een te grote rol gaat spelen. Dit heeft een grote invloed op de draden die de rijdraad omhoog houden. Deze worden doorgaans aan de mast gemonteerd, zonder afspan-inrichting. Bij de nieuwste varianten van de NS bovenleiding wordt overigens wel gebruik gemaakt van zogenaamde 'dubbele afspan-inrichtingen'. Hierbij worden zowel de rijdraad als de draagkabels afgespannen. OphangingHier gaat het puur om de rijdraad. De 'tramophanging' is een enkele draad die met een klem aan de dwars op de rijdraad gespannen kabel is bevestigd. Ook werden hier wel palen met uithouder gebruikt, e.e.a. is te zien op bijvoorbeeld het diorama 'Conradkade' van de HSM zoals dat indertijd op Rail-2000 heeft gestaan. Hoge masten met uithouders en kabels. Als de tram langzaam rijdt, kan de 'beugel' de draad gemakkelijk volgen, tot ongeveer 20 km per uur een redelijk goede situatie. Gaat de tram echter sneller rijden, dan komt de 'beugel' ter hoogte van de ophangpunten (uithouders aan de masten, zo u wilt) net niet tegen het hoogste punt. De beugel kan door de snelheid eigenlijk de draad niet volgen. Dit zorgt voor een stukje 'niks' en dat geeft vonkvorming omdat de stroomkring heel even onderbroken is. Om maar te zwijgen van het stoten van de motor, wat een onregelmatige gang van de tram tot gevolg heeft. De rijdraad werd normaliter gewoon ergens aan vastgemaakt en vervolgens werd er verder nooit meer iets mee- of aan gedaan.
Een hele verbetering was dan ook de 'kettingophanging'. Hierbij maakte men gebruik van een draagkabel die op vaste punten aan uithouders bevestigd werd en waarvan de 'hangdraden' de rijdraad 'ondersteunden'. Zeg maar rustig: 'naar boven trok'. Door nu de draad bij een gemiddelde temperatuur op te hangen, kon de draad nog behoorlijk horizontaal hangen. Als de temperatuur echter opliep of daalde, dan daalde/steeg daarmee ook de rijdraad i.v.m. het uitzetten/krimpen van de 'hangdraden'. Deze constructie kon ongeveer snelheden tot 100 km per uur aan, maar daarboven hield het gewoon op. Door nu in de knik van de ophanging (u weet wel, er staat dan een mast met uithouder waar een-en-ander aan bevestigd is) een soort hulpdraagkabel te monteren (Y-stuk) werd de knik onder de mast beduidend kleiner en kon men deze rijdraad wel tot max. 140 km per uur gebruiken (mits er aan beide zijden natuurlijk gebruik werd gemaakt van afspanning d.m.v. gewichten) De bewuste Y-draad is gemiddeld ongeveer 18 meter lang. Dit systeem met vaste ophangpunten op elke dwarsbalk is het meest voorkomende in Nederland. Uiteraard zijn er diverse uitzonderingen, maar deze hebben meestal betrekking op de te rijden snelheid op het bewuste baanvak!
RijdradenDe rijdraden hangen gemiddeld ongeveer 5,50 meter + BS (= Bovenkant Spoorstaaf). Bij de nieuwere constructies is dit nog iets lager, namelijk rond de 5,30 meter.
De doorsnede van de rijdraden bedraagt per draad 100 mm², de draagkabel heeft een doorsnede van 150 mm². Nemen we een dwarsdoorsnede van de gehele bovenleiding op een willekeurig punt, dan hangt er toch ongeveer 500 mm². Deze bestaat dan uit één draagkabel (150 mm²), één versterkingskabel (ook 150 mm²) en twee rijdraden van ieder 100 mm²). Meer informatieHieronder vinden we een overzicht van links naar andere websites over dit onderwerp:
Overgenomen van "https://encyclopedie.beneluxspoor.eu/index.php?title=Bovenleiding_algemeen&oldid=24828"
Verborgen categorie: |