Knipperlichtschakelingen: verschil tussen versiesUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Versie van 30 sep 2013 om 11:35
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
Knipperschakeling met transistoren
Knipperschakelingen met een ICIn plaats van transistoren, kunt u ook een IC toepassen. Dit scheelt weer tijd bij het opbouwen van de schakeling en heeft als bijkomend voordeel dat al door het wijzigen van de waarde van één component, het gedrag van de schakeling aan te passen is. De NE555 is uitstekend geschikt om er een knipperschakeling mee te maken, welke u kunt toepassen op uw modelspoorbaan.
De aansluitingen van de NE555
Q kan positief of negatief zijn. Deze aansluiting kan namelijk naar de plus of naar de min geschakeld worden, vandaar de ietwat vreemde aanduiding met Q Kijkt u voor de zekerheid even op de links, onderaan deze pagina, voor de specificaties. Er zijn namelijk typen voor max. 15 Volt en voor max. 18 Volt! De belastbaarheid van de in deze schakelingen gebruikte weerstanden is ¼ Watt.
De knipperfrequentieIn alle hier getekende schema's met de NE555 staan één- of twee instelpotentiometer(s) (instelbare regelbare weerstand), hiermee stellen we de knipperfrequentie van de schakeling in. Mocht de juiste frequentie niet gehaald worden in één van de eindstanden van de instelpotentiometers, dan kunt u de waarde van C2 groter of kleiner nemen. Dus bij een te hoge frequentie van het signaal, in plaats van een elco van 10 µF een elco met een waarde van 22 µF nemen. Bij een te lage waarde van de knipperfrequentie kunt u voor C2 een lagere waarde nemen (bijvoorbeeld 6,8 µF). Eventueel kan ook de waarde van R1 vergroot of verkleind worden. Voor R1 geen kleinere waarde nemen dan 1K2.
Eén rode knipperende LED
De werking van de schakeling Via R1 en P1 wordt elco C2 geladen. Wanneer de spanning op de elco (en pin 6) voldoende hoog is (1/3 van de voedingsspanning), klapt de flip-flop (zie: afbeelding 03 en Trefwoorden - F) in het IC om, en schakelt uitgang 3 om. De uitgang (pin 3) wordt, afhankelijk van de spanning op pin 6, naar de min en de plus geschakeld. Elco C2 wordt nu weer ontladen via P1 en pin 7. Dit laden/ontladen herhaalt zich voortdurend. Met instelpotmeter P1 is de laad/ontlaadtijd in te stellen. Elco C1 dient voor het opvangen van voedingsspanningsvariaties. Deze elco dient zo dicht mogelijk bij de pinnen 4,8 en 1 gemonteerd te worden. Condensator C3 dient ter ontkoppeling van de inwendige spanningsdeler. Twee rode knipperende LED's
Vier rode knipperende LED's
Door twee extra LED's toe te voegen aan de schakeling in afbeelding 06 verkrijgen we een knipperlichtschakeling welke de vier LED's om-en-om laat knipperen. Hierbij branden altijd twee LED's tegelijkertijd. Voor bijvoorbeeld het maken van een overweg met een AKI-installatie, met aan weerszijden van het spoor twee afwisselend knipperende rode lampen, is de schakeling in afbeelding 10 prima geschikt. We sluiten de LED's zo op de schakeling aan, dat er telkens twee LED's aan weerszijden tegelijkertijd knipperen. Ook hier stellen we met potmeter P1 de knipperfrequentie in.
Twee knipperende of continue brandende witte LED's voor WUBO
Wanneer het relais bekrachtigd wordt (door spanning op punt 'S' te zetten), zullen beide LED's om-en-om gaan knipperen. Ook hier stelt u met instelpotmeter P1 de knipperfrequentie in. Voor een voorbeeld van een geschikt relais, zie onderaan deze pagina, bij 'Meer informatie'.
Gemeenschappelijke Anode/Kathode bij seinen met LED's
De LED's in kant-en-klare seinen kunnen inwendig aangesloten zijn als 'gemeenschappelijke Anode' of 'gemeenschappelijke Kathode. In schema 12 (hierboven) ziet u wat dit inhoudt. Links op de tekening (GA), ziet u de 'gemeenschappelijke Anode'-aansluiting. Hierbij zijn beide Anodes van de LED's in het sein met elkaar verbonden. Rechts op de tekening (GK), ziet u de 'gemeenschappelijke Kathode'-aansluiting. Hierbij zijn beide Kathodes van de LED's in het sein met elkaar verbonden. We dienen dus bij kant-en-klare seinen te weten hoe de LED's inwendig (lees: in het sein) aangesloten zijn. WUBO-schakeling voor seinen met LED's met 'gemeenschappelijke Anode'
Schakelingen voor AKI's
De knipperfrequentie van een AKIBij het grootspoor knipperen de rode lampen van een AKI met een frequente van 90 keer per minuut. De witte lamp knippert op de helft van die frequentie (45 keer per minuut). Bij het modelspoor is die frequentie van 90 per minuut eigenlijk te laag, omdat ons rijdend materieel (en eventuele scenery) een stuk kleiner is. Zou u echter die 90 knipperingen per minuut omrekenen naar bijv. schaal H0, dan verkrijgt u een veel te hoge frequentie. We moeten daarom een iets hogere knipperfrequentie kiezen dan bij het grootspoor, om onze modelspoor-AKI er natuurgetrouw uit te laten zien. Een frequentie van 100 tot 110 per minuut komt dan veel natuurgetrouwer op ons over. Maar dit is ook weer een kwestie van persoonlijke smaak. U kunt het beste de frequentie van de AKI-schakeling zo instellen dat u er tevreden mee bent, want daar gaat het in modelspoorland toch eigenlijk om.
Twee rode en een witte knipperende LED (voor AKI)Door een extra LED én een relais toe te voegen aan de schakeling in afbeelding 05 (hierboven) verkrijgen we een knipperlichtschakeling welke twee rode LED's, om-en-om laat knipperen. Zodra de stuurspanning op het relais wegvalt en de rode LED's uitgaan, zal de witte LED gaan knipperen met de halve frequentie van beide rode LED's.
In schema 16 staat het relais getekent in de ruststand (er is geen spanning aanwezig op de stuuringang). Nu wordt de witte LED aangestuurd, en zijn de rode LED's gedoofd.
In schema 17 staat het relais getekend in de 'werkstand' (er is spanning aanwezig op de stuuringang, dus het relais in 'aangetrokken'). Nu worden de rode LED's om-en om aangestuurd, en is de witte LED gedoofd.
Vier rode en twee witte knipperende LED's (voor AKI)Door drie extra LED's toe te voegen aan de schakeling in afbeelding 11 (hierboven) verkrijgen we een knipperlichtschakeling welke vier rode LED's, of twee witte LED's laat knipperen. Zodra de stuurspanning op het relais wegvalt en de rode LED's uitgaan, zullen de witte LED's gaan knipperen met de halve frequentie van de vier rode LED's.
In schema 18 staat het relais getekent in de ruststand (er is geen spanning aanwezig op de stuuringang). Nu worden de witte LED's aangestuurd, en zijn de rode LED's gedoofd.
In schema 19 staat het relais getekend in de 'werkstand' (er is spanning aanwezig op de stuuringang, dus het relais is 'aangetrokken'). Nu worden de rode LED's (per twee) om-en-om aangestuurd, en zijn de witte LED's gedoofd.
Het bedradingsschema voor de AKI-schakeling
De bedrading vanaf de schakeling (de print) naar de LED's bestaat uit in totaal vijf draden, zie: schema 20). Twee rode en twee witte knipperende LED's, plus twee oranje LED's (voor AKLI)
Door de schakeling uit schema 07 iets aan te passen kunnen we de voorloper van de AKI, de AKLI aansturen. In schema 21 staat het relais getekent in de ruststand (er is geen spanning aanwezig op de stuuringang). Nu worden de witte LED's aangestuurd, en zijn de rode LED's gedoofd. Zodra de stuurspanning op het relais aanwezig is, zullen de rode LED's gaan knipperen, en zullen de witte LED's doven.
In schema 22 staat het relais getekend in de 'werkstand' (er is spanning aanwezig op de stuuringang, dus het relais is 'aangetrokken'). Nu worden de rode LED's aangestuurd, en zijn de witte LED's gedoofd.
StoringOm een storing te simuleren kan schakelaar S1 omgezet worden. De knipperschakeling krijgt geen spanning meer, dus de gewone LED's zijn gedoofd. De oranje LED's branden nu, ten teken dat de installatie gestoord is.
Uitbreiding van bovenstaande schakeling (voor AKLI). Twee snelheden.Door de schakeling uit schema 14 uit te breiden met een extra instelpotmeter, kunnen we er voor zorgen dat de rode lampen dubbel zo snel knipperen als de witte lampen.
In schema 23 staat het relais getekend in de ruststand (er is geen spanning aanwezig op de stuuringang 'S'). Nu worden de witte LED's aangestuurd (aantal knipperingen instelbaar met P1), en zijn de rode LED's gedoofd.
Zodra de stuurspanning op het relais aanwezig is (zie: schema 24, punt 'S'), zullen de rode LED's gaan knipperen, en zullen de witte LED's doven. Tegelijkertijd schakeld het extra contact van het relais om, en verbindt P2 met knooppunt R1/P1. In schema 23 staat het relais getekend in de 'werkstand' (er is spanning aanwezig op de stuuringang, dus het relais is 'aangetrokken'). Nu worden de rode LED's aangestuurd met hogere knippersnelheid, omdat P2 nu parallel aan P1 geschakeld is, en zijn de witte LED's gedoofd. Wanneer de spanning op de stuuringang (punt 'S') uitgeschakeld wordt, valt het relais af, waardoor het tweede relaiscontact omschakelt. De rode LED's doven. Nu zullen de witte LED's gaan knipperen op een lager tempo dan de rode LED's, omdat P2 nu niet meer parallel aan P1 staat.
Stel beide instelpotmeters in op de maximale waarde. Zorg dat er geen spanning op de stuuringang staat (relais in de ruststand). Stel nu met P1 het aantal knipperingen van de witte LED's in. Schakel daarna de stuurspanning (punt 'S') in. Het relais is aangetrokken. Stel daarna met P2 het aantal knipperingen van de rode LED's in.
Het bedradingsschema voor de AKLI-schakeling
De bedrading vanaf de schakeling (de print) naar de LED's bestaat uit in totaal zes draden (zie: schema 26).
Meer informatie
|