|
|
Regel 60: |
Regel 60: |
| }} | | }} |
| Inplaats van lichtsluizen kunnen we ook gebruikmaken van detectie m.b.v. meldsecties. We isoleren een stuk rails en sluiten daar een detectieschakeling op aan. We passen nu bezetmelders toe die werken op het principe van stroomdetectie, zoals de zelfbouwdetector (zie foto E08.02-06). | | Inplaats van lichtsluizen kunnen we ook gebruikmaken van detectie m.b.v. meldsecties. We isoleren een stuk rails en sluiten daar een detectieschakeling op aan. We passen nu bezetmelders toe die werken op het principe van stroomdetectie, zoals de zelfbouwdetector (zie foto E08.02-06). |
− | .
| |
| {{Afbeelding 3 naast elkaar | | {{Afbeelding 3 naast elkaar |
| |Bestand= DHZ_Detectorschema01.gif | | |Bestand= DHZ_Detectorschema01.gif |
Regel 80: |
Regel 79: |
| Die detectieschakeling kan dan weer via een relais onze overwegbeveiliging aansturen. <font color="Red">Let op!</font color> De lengte van het spoor tussen de punten A en B dient altijd groter te zijn dan onze langste trein. Ook dient er in de laatste wagen c.q. het laatste rijtuig een stroomgebruiker aanwezig te zijn. Die stroomgebruiker kan bestaan uit een LED of simpel een weerstandje van 10K. Het verdient overigens aanbeveling om altijd twee wagens (of rijtuigen) achter aan de trein te laten meerijden die voorzien zijn van een stroomgebruiker. Dit omreden dat een loc vrij zwaar is en goed contact maakt met de spoorstaven, maar het getrokken materieel een stuk lichter is, waardoor de kans bestaat dat er een korte onderbreking in de stroomverbruik is. Dit zou dan weer ongewenste effecten kunnen hebben, zoals bijv. het voortijdige openen van onze modeloverwegbomen. | | Die detectieschakeling kan dan weer via een relais onze overwegbeveiliging aansturen. <font color="Red">Let op!</font color> De lengte van het spoor tussen de punten A en B dient altijd groter te zijn dan onze langste trein. Ook dient er in de laatste wagen c.q. het laatste rijtuig een stroomgebruiker aanwezig te zijn. Die stroomgebruiker kan bestaan uit een LED of simpel een weerstandje van 10K. Het verdient overigens aanbeveling om altijd twee wagens (of rijtuigen) achter aan de trein te laten meerijden die voorzien zijn van een stroomgebruiker. Dit omreden dat een loc vrij zwaar is en goed contact maakt met de spoorstaven, maar het getrokken materieel een stuk lichter is, waardoor de kans bestaat dat er een korte onderbreking in de stroomverbruik is. Dit zou dan weer ongewenste effecten kunnen hebben, zoals bijv. het voortijdige openen van onze modeloverwegbomen. |
| | | |
− | De beide condensatoren van 10 nF / 50 V in afbeelding E08.02-04 dienen ter ontstoring tegen stoorpulsen. Die stoorpulsen kunnen afkomstig zijn uit het lichtnet, en/of veroorzaakt worden door bijv. het (uit)schakelen van wisselspoelen e.d. | + | De beide condensatoren van 10 nF / 50 V in afbeelding E08.02-04, dienen voor het onderdrukken van stoorpulsen. Die stoorpulsen kunnen afkomstig zijn uit het lichtnet, en/of veroorzaakt worden door bijv. het (uit)schakelen van wisselspoelen e.d. Diode D1 in afbeelding E08.02-04 is een zogenaamde 'blusdiode'. Het doel van deze diode is om de tegen-EMK-impuls te onderdrukken, die ontstaat bij het uitschakelen van de stroom door de relaisspoel. Door deze tegen-EMK-impuls onstaat een vrij hoge spanning, en die kan de transistor laten doorslaan, waardoor deze defect raakt. Daarom moet u altijd een blusdiode toepassen bij relais die verbonden zijn met een Transistor, of een andere elektronische halfgeleidercomponent. |
| | | |
| {{Voettekst | | {{Voettekst |
Versie van 1 mrt 2011 om 21:41
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net
Aan deze pagina wordt gewerkt.
Nog even geduld a.u.b.
Voordat er 'paniek' uitbreekt, even wat aanvullende informatie. :-)
Om sneller te kunnen schakelen tussen de overwegbijdragen en deze pagina, is deze pagina hier in E8 geplaatst. Deze pagina verhuist later naar de afdeling Elektronica in E16.
Sensoren voor detectie van naderende treinen
Bij het aansturen van de regel-elektronica voor een overweg dienen we rekening te houden met voldoende afstand van de sensoren tot de overweg. Ook de positie van de sensoren is belangrijk. Wanneer een sensor te dicht bij de overweg geplaatst is, zullen de slagbomen niet tijdig helemaal naar beneden gaan. Ook wanneer de sensoren 'de verkeerde kant op kijken' zullen de slagbomen niet tijdig helemaal gedaald zijn.
|
Afbeelding: E08.02-01
|
Lichtsluizen foutief opgesteld
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom
|
Op tekening E08.02-01 zien we dat de sensoren dwars op de rails 'kijken'. Pas wanneer de trein die vanaf punt A bij punt B aankomt, zullen de bomen in beweging komen. Hetzelfde geldt wanneer de trein vanaf punt A bij punt C aankomt. Gevolg is dat de trein al op de overweg rijdt, terwijl de bomen nog niet volledig gesloten zijn.
|
Afbeelding: E08.02-02
|
Lichtsluizen goed opgesteld
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom
|
U moet er dus voor zorgen dat de trein eerder 'gezien' wordt. Dat kunt u doen door de sensoren verder van de overweg te plaatsen en ook door te zorgen dat de sensoren 'in de richting van de trein kijken' zoals in tekening E08.02-02 aangegeven is. De trein komende vanaf punt A, zal nu eerder door het 'blikveld' van de sensor bij punt B of C rijden en daardoor zullen de bomen eerder dicht gaan.
Wanneer er naast het getekende spoor nog een ander spoor ligt, zou het kunnen dat de treinen op dat andere spoor ook door de sensoren gezien worden. Dan moeten we de hoek en de positie van de sensoren zodanig kiezen, dat die andere trein niet 'stoort' op de werking van onze overweg. Willen we echter dat de sensoren beide sporen 'in de gaten houden', dan moeten we er voor zorgdragen dat beide sporen goed door de sensoren gezien worden. Dat vereist soms enig experimenteren met de opstelling.
Typen sensoren
Er bestaan twee hoofdsoorten: sensoren die werken d.m.v. reflectie en sensoren welke 'aangestraald' worden door een LED of Infrarood-LED.
Bij de eerste zit in de behuizing van de sensor een 'ontvanger' (een lichtgevoelige diode of transistor) en tevens een 'zender' die een zichtbare of onzichtbare lichtstraal uitstraalt. Bij weerkaatsing van de lichtbundel zal de sensor actief worden.
Bij de tweede hebben we te maken met een aparte 'ontvanger' (een lichtgevoelige diode of transistor in de sensor) en 'zender' (een LED, of een Infrarood-LED, welke licht uitstraalt). De 'zender' en de 'ontvanger' staan op enige afstand van elkaar. Wanneer nu een loc of een trein tussen de 'zender' en de 'ontvanger' komt, zal de sensor actief worden.
Detectie m.b.v. bezetmelders
Gemiddeld
|
Afbeelding: E08.02-03
|
Detectie d.m.v. meldsecties
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom
|
Inplaats van lichtsluizen kunnen we ook gebruikmaken van detectie m.b.v. meldsecties. We isoleren een stuk rails en sluiten daar een detectieschakeling op aan. We passen nu bezetmelders toe die werken op het principe van stroomdetectie, zoals de zelfbouwdetector (zie foto E08.02-06).
300px
|
|
|
|
|
Afbeelding: E08.02-04
|
|
Afbeelding: E08.02-05
|
|
Afbeelding: E08.02-06
|
Het schema van de zelfbouwdetector
|
|
Eén condensator is geplaatst aan de onderzijde van het printje
|
|
Het prototype van de zelfbouwdetector
|
Foto gemaakt door: Fred Eikelboom
|
|
Foto gemaakt door: Fred Eikelboom
|
|
Foto gemaakt door: Fred Eikelboom
|
Die detectieschakeling kan dan weer via een relais onze overwegbeveiliging aansturen. Let op! De lengte van het spoor tussen de punten A en B dient altijd groter te zijn dan onze langste trein. Ook dient er in de laatste wagen c.q. het laatste rijtuig een stroomgebruiker aanwezig te zijn. Die stroomgebruiker kan bestaan uit een LED of simpel een weerstandje van 10K. Het verdient overigens aanbeveling om altijd twee wagens (of rijtuigen) achter aan de trein te laten meerijden die voorzien zijn van een stroomgebruiker. Dit omreden dat een loc vrij zwaar is en goed contact maakt met de spoorstaven, maar het getrokken materieel een stuk lichter is, waardoor de kans bestaat dat er een korte onderbreking in de stroomverbruik is. Dit zou dan weer ongewenste effecten kunnen hebben, zoals bijv. het voortijdige openen van onze modeloverwegbomen.
De beide condensatoren van 10 nF / 50 V in afbeelding E08.02-04, dienen voor het onderdrukken van stoorpulsen. Die stoorpulsen kunnen afkomstig zijn uit het lichtnet, en/of veroorzaakt worden door bijv. het (uit)schakelen van wisselspoelen e.d. Diode D1 in afbeelding E08.02-04 is een zogenaamde 'blusdiode'. Het doel van deze diode is om de tegen-EMK-impuls te onderdrukken, die ontstaat bij het uitschakelen van de stroom door de relaisspoel. Door deze tegen-EMK-impuls onstaat een vrij hoge spanning, en die kan de transistor laten doorslaan, waardoor deze defect raakt. Daarom moet u altijd een blusdiode toepassen bij relais die verbonden zijn met een Transistor, of een andere elektronische halfgeleidercomponent.