|
|
Regel 5: |
Regel 5: |
| |Auteur= Fred Eikelboom | | |Auteur= Fred Eikelboom |
| }} | | }} |
| + | |
| {{Inhoudsopgave||Klein}} | | {{Inhoudsopgave||Klein}} |
| === Inleiding === | | === Inleiding === |
− | Op een natuurgetrouwe modelspoorbaan moet vanzelfsprekend verlichting in de huizen, kantoor- en fabriekspanden aanwezig zijn. U kunt zelfs flitslichten (bijvoorbeeld laslicht) in een fabriekshal nabootsen.<br /> | + | Op een natuurgetrouwe modelspoorbaan moet vanzelfsprekend '''verlichting in gebouwen''' aanwezig zijn. Er kunnen ook flitslichten (bijvoorbeeld laslicht) in een fabriekshal nagebootst worden. |
− | Voor de verlichting kunt u gebruikmaken van gloeilampjes of van leds. Wanneer u veel verlichting nodig hebt op uw baan, dan is het aan te bevelen om leds te gebruiken. U kunt dan veel meer lichtpunten aanbrengen, in vergelijking met gloeilampjes. Dit heeft te maken met het stroomverbruik. | + | |
| + | Voor de verlichting kunnen gloeilampjes of [[Wat is een led|leds]] gebruikt worden. Wanneer er veel verlichting nodig is op de baan, dan is het aan te bevelen om leds te gebruiken. Er kunnen dan veel meer lichtpunten aangebracht worden met hetzelfde beschikbare vermogen als voor gloeilampjes. Dit heeft te maken met het lage stroomverbruik van leds. |
| + | |
| === De hoeveelheid licht === | | === De hoeveelheid licht === |
− | Op heel veel modelspoorbanen ziet u dat huisjes doorgaans (veel) te fel worden verlicht. Less is more... Anders krijgt u van die situaties dat de hele baan wordt verlicht door de verlichting in de huisjes. In real life kunt u een à twee meter vanaf een raam de krant al niet meer lezen, bij het licht dat van binnen komt. De keuze van het aantal lichtpunten is afhankelijk van hoe het bouwwerk is uitgevoerd en hoe groot de oppervlakte van het gebouw is. | + | Op veel modelspoorbanen worden gebouwen doorgaans te fel verlicht, de hele baan wordt dan verlicht door de verlichting in de huisjes. De keuze van het aantal lichtpunten is afhankelijk van het doel van het gebouw, hoe het bouwwerk is uitgevoerd en hoe groot de oppervlakte is. |
| + | |
| === De soort licht === | | === De soort licht === |
− | U kunt het beste kijken wat voor licht u op welke plaatst wilt imiteren. Witte leds zijn prima geschikt om TL-licht of PL-licht in industriehallen na te bootsen. Maar wilt u een klassieke sfeer, dan is een gele tint wellicht een betere keus. Bij een baan uit het stoomtijdperk, past geelachtig licht het best. Een stationsgebouw kunt u voorzien van witte leds en die geven een wel wat kille, maar mooie immitatie van TL-licht weer. Dat past bijv. prima in een stationsgebouw van 25 jaar geleden. De sfeer die u wilt weergeven, is geheel naar uw eigen smaak. Fiets na zonsondergang eens door een aantal straten, en kijk wat voor verlichting u ziet en wat u het beste bevalt.
| + | De soort licht is afhankelijk van wat voor licht op welke plaatst nagebootst moet worden. Witte leds zijn prima geschikt om TL-licht of PL-licht in industriehallen na te bootsen. Voor een klassieke sfeer is een warmere tint een betere keus. Bij een baan uit het stoomtijdperk past geelachtig licht het best. Een stationsgebouw kan worden voorzien van witte leds en die geven een wel wat kille, maar mooie imitatie van TL-licht. Dat past bijvoorbeeld goed in een stationsgebouw van 25 jaar geleden, maar de weer te geven sfeer is geheel naar eigen smaak. |
| + | |
| === De verschillende ruimten === | | === De verschillende ruimten === |
− | Een belangrijk uitgangspunt is, dat niet in alle gebouwen licht brandt. Als er wél licht aan is, dan is dat in het echt ook niet in alle ruimten van een gebouw. Dit betekent dat in één gebouw de verschillende ruimten gescheiden moeten worden door wanden. Wanneer u werkt met verschillende lichtpunten, moeten tussen bijv. de beneden- en bovenverdiepingen lichtdichte afscheidingen aanwezig zijn. | + | Een belangrijk uitgangspunt is dat niet in alle ruimten in alle gebouwen alle lichten branden. Als er licht aan is, dan is dat niet in alle ruimten van een gebouw, de verschillende ruimten zijn gescheiden door wanden. Wanneer er verschillende lichtpunten zijn, moeten tussen bijv. de beneden- en bovenverdiepingen lichtdichte afscheidingen aanwezig zijn. |
| + | |
| === Lichtdicht maken === | | === Lichtdicht maken === |
| Om het doorschijnen van het licht te voorkomen, zijn er meerdere methoden: | | Om het doorschijnen van het licht te voorkomen, zijn er meerdere methoden: |
| | | |
− | <u>Masker</u><br />
| + | ====Masker==== |
− | U kunt een masker van karton maken, wat u in een ruimte of gebouw plaatst. In dit masker laat u openingen vrij voor de ramen die wél verlicht moeten worden. De naden van het masker dienen zorgvuldig afgedicht te worden.
| + | Er kan een masker van zwart verduisteringspapier of karton gemaakt worden, wat dan in een ruimte of gebouw wordt geplaatst. In dit masker worden openingen uitgesneden voor de ramen die wél verlicht moeten worden. De naden van het masker dienen uiteraard zorgvuldig afgedicht te worden. |
| | | |
− | <u>Schoolbordenzwart</u><br />
| + | ====Schoolbordenzwart==== |
− | Wanneer u het maken van een kartonnen masker teveel werk vindt, kunt u de wanden aan de binnenkant ook donder verven. U kunt schoolbordenzwart aanbrengen op de verdiepingsscheidingen (vloeren/plafonds). De naden dient u ook zeer goed af te dichten.<br />Vergeet ook niet een paar ramen met schoolbordenzwart lichtdicht te maken. | + | Wanneer het maken van een masker te veel werk is, kan de binnenkant ook zwart geverfd worden met schoolbordenzwart. Er kan verf aangebracht worden op wanden, vloeren en daken. De naden moeten ook afgedicht worden. Vergeet ook niet een paar ramen lichtdicht te maken. |
| | | |
| Denk er ook aan om op plaatsen waar de bedrading door een plafond gaat, met kit o.i.d de doorvoeropening af te dichten. Dit om het doorschijnen van licht te voorkomen. | | Denk er ook aan om op plaatsen waar de bedrading door een plafond gaat, met kit o.i.d de doorvoeropening af te dichten. Dit om het doorschijnen van licht te voorkomen. |
| + | |
| === Industrieverlichting === | | === Industrieverlichting === |
| Een veel gebruikte verlichting in de industrie is de ronde metalen kap met een lamp in het midden. Deze is goed te gebruiken als loods en/of halverlichting, hangend aan de hanenbalken (zie afbeelding 02). | | Een veel gebruikte verlichting in de industrie is de ronde metalen kap met een lamp in het midden. Deze is goed te gebruiken als loods en/of halverlichting, hangend aan de hanenbalken (zie afbeelding 02). |
Regel 38: |
Regel 45: |
| |Volgnummer3= 03 | | |Volgnummer3= 03 |
| |Omschrijving= Segmenten gemaakt van dun messing plaat | | |Omschrijving= Segmenten gemaakt van dun messing plaat |
− | |Omschrijving2= De lampekapjes aan de lampjes gesoldeerd | + | |Omschrijving2= De lampenkapjes aan de lampjes gesoldeerd |
− | |Omschrijving3= Een in de handel verkrijgbaar lampje met lampekap | + | |Omschrijving3= Een in de handel verkrijgbaar lampje met lampenkap |
| |Maker= Herwim Frank | | |Maker= Herwim Frank |
| |Maker2= Herwim Frank | | |Maker2= Herwim Frank |
Regel 46: |
Regel 53: |
| |Tussenruimte2= 6px | | |Tussenruimte2= 6px |
| }} | | }} |
− | De lampekapjes in het voorbeeld werden als volgt gemaakt:<br /> | + | De lampenkapjes in het voorbeeld werden als volgt gemaakt: |
− | Met een metaalpasser worden twee cirkels van ongeveer 7 mm en 30 mm uitgezet op een messingplaatje van 0,1 mm. dikte. Na het uitknippen van de cirkel wordt hiervan ongeveer ¼ deel verwijderd. De maat ¼ is afhankelijk van de schuinte van de kap die u wilt hebben. Schuif de uiteinden een klein stukje over elkaar en soldeer dit aan elkaar. Zorg er daarbij voor dat het kapje nog om het lampje past. De lampekapjes kunt u bedraden met dunne geïsoleerde draden of, zoals in het voorbeeld (als loodsverlichting) de fittingen met twee stukken uitgevlochten koperader van bijv. een stuk schemerlampsnoer doorverbinden en dit geheel met een paar toefjes lijm bevestigen aan de hanenbalken. Wanneer u de koperleidingen een kleurtje geeft, zien ze er uit als echte leidingen, die u meestal volop tegenkomt in dergelijke hallen. | + | * Met een metaalpasser worden twee cirkels van ongeveer 7 mm en 30 mm uitgezet op een messingplaatje van 0,1 mm. dikte. Na het uitknippen van de cirkel wordt hiervan ongeveer 1/4 deel verwijderd. De maat 1/4 is afhankelijk van de schuinte van de kap die u wilt hebben. Schuif de uiteinden een klein stukje over elkaar en soldeer dit aan elkaar. Zorg er daarbij voor dat het kapje nog om het lampje past. De lampenkapjes kunnen worden bedraad met dunne geïsoleerde draden of, zoals in het voorbeeld (als loodsverlichting) de fittingen met twee stukken uitgevlochten koperader van bijv. een stuk schemerlampsnoer doorverbinden en dit geheel met een paar toefjes lijm bevestigen aan de hanenbalken. Wanneer de koperleidingen een kleurtje krijgen, zien ze er uit als echte leidingen, zoals meestal volop aanwezig in dergelijke hallen. |
| | | |
− | De doe-het-zelf-methode is alleen geschikt voor fabriekslampen die niet direct in het zicht komen i.v.m. hun grove uiterlijk, veroorzaakt door het toch wel grote fittinkje. Test voor het vastsolderen van het lampekapje even uit op welke plaats dit het beste vastgezet kan worden. Hoe dichter bij de gloeidraad het kapje zit, hoe kleiner de uitgestraald lichtbundel wordt.<br /> | + | De doe-het-zelf-methode is alleen geschikt voor fabriekslampen die niet direct in het zicht komen i.v.m. hun grove uiterlijk, veroorzaakt door de toch wel grote fitting. Test voor het vastsolderen van het lampenkapje even uit op welke plaats dit het beste vastgezet kan worden. Hoe dichter bij de gloeidraad het kapje zit, hoe kleiner de uitgestraalde lichtbundel wordt. |
− | Hangen de lampekapjes in het zicht, dan kunt u beter kant-en-klare rijstkorrellampjes nemen, met twee draadjes (zie afbeelding 03). | + | |
− | === Led-verlichting === | + | Hangen de lampenkapjes in het zicht, dan is het beter kant-en-klare rijstkorrellampjes te nemen, met twee draadjes (zie afbeelding 03). |
− | Bij gebruik van leds kunt u ook gebruik maken van reflectors. Stel u echter niet teveel voor van zo'n ding, behalve het visuele aspekt. Een gloeilamp straalt in bijna alle richtingen. De reflektor weerkaatst het licht en bundelt het.<br /> | + | |
− | Een led straalt maar in een bepaalde hoek. De led-reflektor weerkaatst dus weinig, en bundelt ook weinig. Een led met een stralingshoek van 15 graden, zal in een reflektor niet een grotere of kleinere lichtbundel geven. Een led met een stralingshoek van 60 graden ook niet.<br /> | + | === Ledverlichting === |
− | Als reflector neemt u bijv:<br /> | + | Bij gebruik van leds is om het visuele aspect beter om ook gebruik te maken van reflectors. Een gloeilamp straalt rondom in bijna alle richtingen. De reflector weerkaatst het licht en bundelt het in één richting. |
− | Conrad reflektor voor 3 mm leds : Best.Nr. 153606<br /> | + | |
− | Conrad reflektor voor 5 mm leds : Best.Nr. 153593 | + | Een led straalt maar in een kleine bepaalde hoek. De led-reflector weerkaatst en bundelt dus weinig. Een led met een stralingshoek van 15 graden, zal in een reflector niet een grotere of kleinere lichtbundel geven. Een led met een stralingshoek van 60 graden ook niet. |
| + | |
| + | Als reflector is te gebruiken: |
| + | * Conrad reflector voor 3 mm leds, bestelnr. 153606 |
| + | * Conrad reflector voor 5 mm leds, bestelnr. 153593 |
| + | |
| === De elektrische aansluiting === | | === De elektrische aansluiting === |
− | Elk gebouw krijgt, afhankelijk van het aantal lichtgroepen, twee of meer aansluitingen voor de spanningtoevoer. Bij meerdere lichtpunten zou u kunnen kiezen voor gescheiden spanningtoevoer zodat bijv. de verlichting beneden en boven afzonderlijk in te schakelen is. | + | Elk gebouw krijgt, afhankelijk van het aantal lichtgroepen, twee of meer aansluitingen voor de spanningsvoorziening. Bij meerdere lichtpunten kan gekozen worden voor gescheiden spanningstoevoer zodat bijvoorbeeld de verlichting beneden en boven in een gebouw afzonderlijk in te schakelen is. |
| | | |
− | De verbinding voor één lichtpunt kan worden gerealiseerd met de bekende banaansteker en contrasteker. Bij meerdere aansluitpunten in een gebouw zijn DIN-pluggen zeer handig. U heeft dan de mogelijkheid om meerdere groepen via aparte leidingen van spanning te voorzien. | + | De verbinding voor één lichtpunt kan worden gerealiseerd met een banaansteker en contrastekker. Bij meerdere aansluitpunten in een gebouw zijn DIN-pluggen zeer handig. Er is dan de mogelijkheid om meerdere groepen via aparte leidingen van spanning te voorzien. |
| | | |
− | Koppel aan de aan de onderkant van de treintafel de bedrading van het gebouw d.m.v. een steker en contrasteker (bijv een DIN-plug) aan de aparte ringleiding voor de verlichting of aan een aanwezig vast aansluitpunt. Op deze manier kunt u, bij eventuele storingen, het gebouw gemakkelijk loskoppelen van de tafel, zonder eerst de bedrading los te moeten maken. | + | Koppel aan de aan de onderkant van de treintafel de bedrading van het gebouw d.m.v. een steker en contrastekker (bijv een DIN-plug) aan de aparte ringleiding voor de verlichting of aan een aanwezig vast aansluitpunt. Op deze manier is bij eventuele storingen het gebouw gemakkelijk los te koppelen van de tafel, zonder de bedrading los te moeten maken. |
| | | |
− | Bij lampjes hoeft u niet op de polariteit te letten. Bij leds moet dat persé wel, omdat ze anders niet branden, en zelfs defect kunnen raken. Leds moeten altijd in de doorlaatrichting worden aangesloten. Daarvoor is een ezelsbruggetje: KNAP = Kathode Negatief, Anode Positief.<br /> | + | Bij lampjes hoeft er niet op de polariteit gelet te worden. Bij leds moet dat nadrukkelijk wel omdat ze anders niet branden, en zelfs defect kunnen raken. Leds moeten altijd in de doorlaatrichting worden aangesloten. Daarvoor is een ezelsbruggetje: KNAP = Kathode Negatief, Anode Positief. |
− | Bij leds en lampjes is het van belang dat u er, i.v.m. het maximale vermogen van de trafo, zoveel mogelijk in serie schakelt. | + | |
| + | Bij leds en lampjes is het van belang dat er, i.v.m. het maximale vermogen van de trafo, zoveel mogelijk in serie geschakeld worden met zo weinig mogelijk voorschakelweerstanden (waarin vermogen verloren gaat in de vorm van warmte). |
| {{Afbeelding 2 naast elkaar | | {{Afbeelding 2 naast elkaar |
| |Bestand= Aansl-hanglampjes-par-rk.jpg | | |Bestand= Aansl-hanglampjes-par-rk.jpg |
Regel 81: |
Regel 94: |
| |Tussenruimte= 12px | | |Tussenruimte= 12px |
| }} | | }} |
| + | |
| === Stroomverbruik === | | === Stroomverbruik === |
− | Bij een analoge baan heeft de treintransformator vaak een aansluiting voor lampjes, meestal 12 volt wisselspanning (AC). Wanneer u op een lichtaansluiting lampjes aansluit, moet u letten op het maximaal toe te passen aantal lampjes. Als u te veel lampjes aansluit, wordt de totaalstroom te hoog en raakt de trafo overbelast. Een voorbeeld: u heeft een trafo met een 12 volt lichtaansluiting, welke een maximale stroom mag leveren van één ampère.<br /> | + | Bij een analoge baan heeft de treintransformator vaak een aansluiting voor lampjes, meestal 12 volt wisselspanning (AC). Wanneer hierop lampjes worden aangesloten, moet er op gelet worden op het maximaal toe te passen aantal lampjes. Als er te veel lampjes worden aangesloten, wordt de totaalstroom te hoog en raakt de trafo overbelast. Een voorbeeld: een trafo met een 12 volt lichtaansluiting, welke een maximale stroom mag leveren van 1 A. Bepaal nu wat beter uitkomt, parallel of serieschakeling. |
− | We gaan nu kijken wat beter uitkomt, parallel of serieschakeling.
| + | # Parallelschakeling (zie afbeelding 04); de gekozen lampjes hebben bijvoorbeeld een stroomverbruik van 40 mA. Dan kunnen er theoretisch 1000 / 40 = 25 lampjes worden aangeslten op de 1 A uitgang. In de praktijk is het verstandig om er iets minder aan te sluiten (bijv. 22 stuks), anders wordt de trafo na verloop van tijd behoorlijk warm en kan thermisch uitschakelen. |
| + | # Serieschakeling per drie (zie afbeelding 05); wanneer de lampjes per drie in serie worden geschakeld, zijn er lampjes nodig met een verbruik van 40 mA, geschikt voor een spanning van minimaal 1/3 van de voedingspanning. Deze verbruiken per drie in serie 40 mA. Theoretisch kunnen er dan 1000 / 40 = 25 × drie lampjes = 75 lampjes worden aangesloten op de 1 A uitgang. In verband met de warmteontwikkeling in de trafo kunnen dan het beste 66 stuks worden aangesloten. |
| + | |
| + | In dit geval is lampjes per drie in serie aansluiten het meest economisch qua stroomverbruik. |
| | | |
− | # Parallelschakeling (zie afbeelding 04)<br />
| |
− | De lampjes van uw keuze hebben bijvoorbeeld een stroomverbruik van 40 milliampère. U kunt dan theoretisch 1000 / 40 = 25 lampjes aansluiten op de één ampère uitgang. In de praktijk is het verstandig om er iets minder aan te sluiten (bijv. 22 stuks), anders wordt de trafo na verloop van tijd behoorlijk warm.
| |
− | #Serieschakeling per drie (zie afbeelding 05)<br />
| |
− | Wanneer u de lampjes per drie in serie schakelt, heeft u lampjes nodig met een verbruik van 40 milliampère, geschikt voor een spanning van minimaal 1/3 van de voedingspanning. Deze verbruiken per drie in serie 40 milliampère. U kunt dan theoretisch 1000 / 40 = 25 × drie lampjes = 75 lampjes aansluiten op de één ampère uitgang. In verband met de warmteontwikkeling in de trafo zou u dan het beste 66 stuks aan kunnen sluiten. Dus lampjes per drie in serie, aansluiten is het meest economisch qua stroomverbruik.
| |
| === Zekeren === | | === Zekeren === |
| {{Afbeelding | | {{Afbeelding |
Regel 98: |
Regel 111: |
| |Maker= Fred Eikelboom | | |Maker= Fred Eikelboom |
| }} | | }} |
− | Op punt 1,2, 3 en 4 in schema 06 staan nu vier groepen van drie lampjes getekend. In werkelijkheid kunnen dit bijvoorbeeld 42 groepen van drie zijn, elk met eigen zekering en schakelaar. Het vermogen van de trafo bepaalt uiteindelijk hoeveel groepen er kunnen worden aangesloten. | + | Op punt 1, 2, 3 en 4 in schema 06 staan nu vier groepen van drie lampjes getekend. In werkelijkheid kunnen dit bijvoorbeeld 42 groepen van drie zijn, elk met eigen zekering en schakelaar. Het vermogen van de trafo bepaalt uiteindelijk hoeveel groepen er kunnen worden aangesloten. |
| + | |
| + | Bij het bedraden van de verschillende verlichtingsaansluitingen moet er rekening worden gehouden met de stroom die door de bedrading loopt. Vanaf de transformator dienen voldoende dikke draden naar de [[centrale voedingsleiding]] (CVL) te lopen. Bij gebruik van bijvoorbeeld een 70 VA trafo mag maximaal 4,3 A afgenomen worden. Bij kortsluiting kan er echter een stroom van meer dan 10 A gaan lopen. Iets om terdege rekening mee te houden. Bij het aansluiten van verlichting op een trafo dient <u>altijd</u> een zekering toegepast te worden (zie afbeelding 04 en 05). Zonder zekering is de kans zeer groot dat bij eventuele kortsluiting de bedrading door oververhitting vlam vat, zeker bij gebruik van een trafo met groot vermogen. Bij 70 VA verdient het sterke aanbeveling om de lichtgroepen onder te verdelen m.b.v. vier glaszekeringen van 5 × 20 mm. (zie afbeelding 06). De zekeringen worden zo dicht mogelijk bij de transformator geplaatst. |
| | | |
− | Bij het bedraden van de verschillende verlichtingsaansluitingen dient u rekening te houden met de stroomsterkte die door de bedrading loopt. Vanaf de transformator dienen voldoende dikke draden naar de CVL te lopen. Bij gebruik van bijvoorbeeld een 70 VA trafo mag maximaal 4,3 ampère afgenomen worden. Bij kortsluiting kan er echter een stroom van meer dan 10 ampère gaan lopen. Iets om terdege rekening mee te houden. Bij het aansluiten van verlichting op een trafo dient '''<u>altijd</u>''' een zekering toegepast te worden (zie afbeelding 04 en 05). Zonder zekering is de kans zeer groot dat bij eventuele kortsluiting de bedrading door oververhitting vlam vat! Wanneer u een trafo met groot vermogen gebruikt, bij 70 VA, dan verdient het sterke aanbeveling om de lichtgroepen onder te verdelen m.b.v. vier glaszekeringen van 5 × 20 mm. (zie afbeelding 06). De zekeringen plaatst u zo dicht mogelijk bij de transformator.<br />
| + | Bij o.a. Conrad zijn zekeringhouders voor glaszekeringen verkrijgbaar, welke heel simpel op een stuk printplaat gesoldeerd kunnen worden (zie [[Verlichting in gebouwen#Meer informatie|Meer informatie]]). |
− | Bij o.a. Conrad zijn zekeringhouders voor glaszekeringen verkrijgbaar, welke u heel simpel op een stuk printplaat soldeert (zie [[Verlichting in gebouwen#Meer informatie|Meer informatie]]). | |
| | | |
− | De waarde van de individuele zekeringen is afhankelijk van het stroomverbruik van de groep lampjes die er mee verbonden is. U neemt het totale stroomverbruik en vermenigvuldigd dat met de factor 1,2. Verbruikt groep 1 bijv. 825 milliampère, dan berekent u de waarde van de zekering als volgt: 0,825 × 1,2 = 0,99 ampère. U neemt dan voor Z1 een zekering van één ampère (zie afbeelding 06). | + | De waarde van de individuele zekeringen is afhankelijk van het stroomverbruik van de groep lampjes die er mee verbonden is. Neemt het totale stroomverbruik en vermenigvuldig dat met de factor 1,2. Verbruikt groep 1 bijv. 825 mA, dan is de waarde van de zekering als volgt te berekenen: 0,825 × 1,2 = 0,99 A. Neemt dan voor Z1 een zekering van 1 A (zie afbeelding 06). |
| | | |
| Het type van de zekeringen moet 'Traag' zijn. Dit is aangegeven op de zekering. Op de zekering staat dan de code xxAT. xx staat dan voor de stroomsterkte. Wanneer deze aangegeven is met de letter 'A' gaat het om ampère. Er kan echter ook xx mA op de zekering staan, dan betreft het de stroomsterkte in milliampères. De T betekent dat het om een trage zekering gaat. | | Het type van de zekeringen moet 'Traag' zijn. Dit is aangegeven op de zekering. Op de zekering staat dan de code xxAT. xx staat dan voor de stroomsterkte. Wanneer deze aangegeven is met de letter 'A' gaat het om ampère. Er kan echter ook xx mA op de zekering staan, dan betreft het de stroomsterkte in milliampères. De T betekent dat het om een trage zekering gaat. |
Regel 111: |
Regel 125: |
| |- | | |- |
| |} | | |} |
| + | |
| === De bedrading === | | === De bedrading === |
| {{Afbeelding 2 naast elkaar | | {{Afbeelding 2 naast elkaar |
Regel 126: |
Regel 141: |
| |Tussenruimte= 12px | | |Tussenruimte= 12px |
| }} | | }} |
− | Om de lampen aan te sluiten dient u de draden, vanaf de trafo, op een verdeelstuk aan te sluiten. Dit kan met gewone kroonsteentjes. U lust de aanvoerdraad door naar de andere aansluitingen, zoals in afbeelding 07 aangegeven is. Het verdiend sterk aanbeveling om adereindhulzen (bijv. Conrad best. nr. 611794 te gebruiken. Deze voorkomen dat bij meerdere draden in één kroonsteenklem één van de draden niet goed vastzit. Doe de draden samen in een adereindhuls en steek dan de draden in de kroonstrip.<br /> | + | Om de lampen aan te sluiten moeten de draden, vanaf de trafo, op een verdeelstuk worden aangesloten. Dit kan met gewone kroonsteentjes. Lus de aanvoerdraad door naar de andere aansluitingen, zoals in afbeelding 07 aangegeven is. Het verdient sterk aanbeveling om adereindhulzen (bijv. Conrad best. nr. 611794 te gebruiken. Deze voorkomen dat bij meerdere draden in dezelfde kroonsteenklem één van de draden niet goed vastzit. Doe de draden samen in een kabelhuls en steek dan de draden in de kroonstrip. |
− | Vanaf het verdeelstuk gaat de bedrading naar de diverse groepen lampen. Om de zekeringen aan te sluiten gaat u te werk volgens tekening 08. Het gemakkelijkst is om de Conrad zekeringhouders best. nr. 533866 - 89 te gebruiken. De aansluitpinnen, die normaliter in de print worden gesoldeerd (zie afbeelding 8A) buigt u om, zoals in afbeelding 8B aangegeven is. Daarna kunt u de zekeringhouder heel simpel in de kroonsteen monteren.<br /> | + | |
− | Eventueel monteert u nog schakelaars in de bedrading naar de lampen (zie ook: afbeelding 06).
| + | Vanaf het verdeelstuk gaat de bedrading naar de diverse groepen lampen. Ga te werk volgens tekening 08 om de zekeringen aan te sluiten. Het gemakkelijkst is om de Conrad zekeringhouders best. nr. 533866 - 89 te gebruiken. De aansluitpinnen, die normaliter in de print worden gesoldeerd (zie afbeelding 8A) worden omgebogen, zoals in afbeelding 8B is aangegeven. Daarna is de zekeringhouder heel simpel in de kroonsteen te monteren. |
− | === Centrale voedingsleiding (CVL) voor de verlichting === | + | |
| + | Monteer eventueel nog schakelaars in de bedrading naar de lampen (zie ook: afbeelding 06). |
| + | |
| + | === Centrale voedingsleiding voor de verlichting === |
| + | |
| {{Afbeelding | | {{Afbeelding |
| |Bestand= Ringleiding-voorbeeld01.jpg | | |Bestand= Ringleiding-voorbeeld01.jpg |
Regel 137: |
Regel 156: |
| |Maker= Marc de Leeuw (nickname MC op het BNLS-forum) | | |Maker= Marc de Leeuw (nickname MC op het BNLS-forum) |
| }} | | }} |
− | Het verdient aanbeveling om onder de treintafel een aparte CVL (drie- of meer draden) aan te leggen voor de verschillende verlichtingsgroepen (zie afbeelding 09). U kunt dan de bebouwing heel simpel op de ene of de andere groep aansluiten. De centrale leiding voorziet u dan via twee of meerdere schakelaars van spanning. | + | Het verdient aanbeveling om onder de treintafel een aparte [[centrale voedingsleiding] aan te leggen voor de verschillende verlichtingsgroepen (zie afbeelding 09). De bebouwing is dan heel simpel op de ene of de andere groep aan te sluiten. De centrale leiding wordt dan via twee of meerdere schakelaars van spanning voorzien. |
| + | |
| + | Het aan- en uitschakelen van verlichting kan geautomatiseerd worden met bijvoorbeeld een Arduino. Hierbij kunnen dan verschillende programma's uitgevoerd worden, met willekeurige aan/uit tijden en verlichtingspatronen. |
| + | |
| === Plaatsen van huisjes/gebouwen === | | === Plaatsen van huisjes/gebouwen === |
− | Voor het op zijn plaats houden, zijn meerdere mogelijkheden:<br /> | + | Voor het op de plaats vasthouden van gebouwen zijn meerdere mogelijkheden: |
− | #U kunt een gebouw op zijn plaats houden met één of twee kleine magneetjes. Op of onder de tafel plaatst u een plaatje ijzer. Dan verschuift het gebouw of huisje niet, maar is wel weer heel eenvoudig te verwijderen of eventueel te verplaatsen. | + | # met één of twee kleine magneetjes. Plaats op of onder de tafel een plaatje ijzer. Dan verschuift het gebouw of huisje niet, maar is wel weer heel eenvoudig te verwijderen of eventueel te verplaatsen. |
− | #Lijm met twee componentenlijm een houten balkje onder het gebouw. Daar doorheen in het midden een slotbout, welke met bijv. tweecomponentenlijm in het balkje vastgezet wordt. Dan boort u in de treintafel een iets ruimer gaatje voor de slotbout. Bij het plaatsen valt de slotbout door het gat. Vleugelmoer er op aan de onderkant van de tafel, en het gebouw zit vast. | + | # lijm met twee componentenlijm een houten balkje onder het gebouw. Daar doorheen in het midden een slotbout, welke met bijv. tweecomponentenlijm in het balkje vastgezet wordt. Boor dan in de treintafel een iets ruimer gaatje voor de slotbout. Bij het plaatsen valt de slotbout door het gat. Vleugelmoer er op aan de onderkant van de tafel en het gebouw zit vast. |
| + | |
| {{Linkssectie begin | | {{Linkssectie begin |
| |Box= AlleenInfo | | |Box= AlleenInfo |
Regel 207: |
Regel 230: |
| |- valign= "top" | | |- valign= "top" |
| ! scope= "row" width="80%" | | | ! scope= "row" width="80%" | |
− | | <small><small>Laatste wijziging: 6 dec 2017 10:29 (CET)</small></small> | + | | <small><small>Laatste wijziging: 30 juni 2021 14:29 (CET)</small></small> |
| |} | | |} |
| [[Categorie: Alles|V]] | | [[Categorie: Alles|V]] |
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
Inleiding
Op een natuurgetrouwe modelspoorbaan moet vanzelfsprekend verlichting in gebouwen aanwezig zijn. Er kunnen ook flitslichten (bijvoorbeeld laslicht) in een fabriekshal nagebootst worden.
Voor de verlichting kunnen gloeilampjes of leds gebruikt worden. Wanneer er veel verlichting nodig is op de baan, dan is het aan te bevelen om leds te gebruiken. Er kunnen dan veel meer lichtpunten aangebracht worden met hetzelfde beschikbare vermogen als voor gloeilampjes. Dit heeft te maken met het lage stroomverbruik van leds.
De hoeveelheid licht
Op veel modelspoorbanen worden gebouwen doorgaans te fel verlicht, de hele baan wordt dan verlicht door de verlichting in de huisjes. De keuze van het aantal lichtpunten is afhankelijk van het doel van het gebouw, hoe het bouwwerk is uitgevoerd en hoe groot de oppervlakte is.
De soort licht
De soort licht is afhankelijk van wat voor licht op welke plaatst nagebootst moet worden. Witte leds zijn prima geschikt om TL-licht of PL-licht in industriehallen na te bootsen. Voor een klassieke sfeer is een warmere tint een betere keus. Bij een baan uit het stoomtijdperk past geelachtig licht het best. Een stationsgebouw kan worden voorzien van witte leds en die geven een wel wat kille, maar mooie imitatie van TL-licht. Dat past bijvoorbeeld goed in een stationsgebouw van 25 jaar geleden, maar de weer te geven sfeer is geheel naar eigen smaak.
De verschillende ruimten
Een belangrijk uitgangspunt is dat niet in alle ruimten in alle gebouwen alle lichten branden. Als er licht aan is, dan is dat niet in alle ruimten van een gebouw, de verschillende ruimten zijn gescheiden door wanden. Wanneer er verschillende lichtpunten zijn, moeten tussen bijv. de beneden- en bovenverdiepingen lichtdichte afscheidingen aanwezig zijn.
Lichtdicht maken
Om het doorschijnen van het licht te voorkomen, zijn er meerdere methoden:
Masker
Er kan een masker van zwart verduisteringspapier of karton gemaakt worden, wat dan in een ruimte of gebouw wordt geplaatst. In dit masker worden openingen uitgesneden voor de ramen die wél verlicht moeten worden. De naden van het masker dienen uiteraard zorgvuldig afgedicht te worden.
Schoolbordenzwart
Wanneer het maken van een masker te veel werk is, kan de binnenkant ook zwart geverfd worden met schoolbordenzwart. Er kan verf aangebracht worden op wanden, vloeren en daken. De naden moeten ook afgedicht worden. Vergeet ook niet een paar ramen lichtdicht te maken.
Denk er ook aan om op plaatsen waar de bedrading door een plafond gaat, met kit o.i.d de doorvoeropening af te dichten. Dit om het doorschijnen van licht te voorkomen.
Industrieverlichting
Een veel gebruikte verlichting in de industrie is de ronde metalen kap met een lamp in het midden. Deze is goed te gebruiken als loods en/of halverlichting, hangend aan de hanenbalken (zie afbeelding 02).
|
|
|
|
|
Afbeelding: 01
|
|
Afbeelding: 02
|
|
Afbeelding: 03
|
Segmenten gemaakt van dun messing plaat
|
|
De lampenkapjes aan de lampjes gesoldeerd
|
|
Een in de handel verkrijgbaar lampje met lampenkap
|
Foto gemaakt door: Herwim Frank
|
|
Foto gemaakt door: Herwim Frank
|
|
Foto gemaakt door: Herwim Frank
|
De lampenkapjes in het voorbeeld werden als volgt gemaakt:
- Met een metaalpasser worden twee cirkels van ongeveer 7 mm en 30 mm uitgezet op een messingplaatje van 0,1 mm. dikte. Na het uitknippen van de cirkel wordt hiervan ongeveer 1/4 deel verwijderd. De maat 1/4 is afhankelijk van de schuinte van de kap die u wilt hebben. Schuif de uiteinden een klein stukje over elkaar en soldeer dit aan elkaar. Zorg er daarbij voor dat het kapje nog om het lampje past. De lampenkapjes kunnen worden bedraad met dunne geïsoleerde draden of, zoals in het voorbeeld (als loodsverlichting) de fittingen met twee stukken uitgevlochten koperader van bijv. een stuk schemerlampsnoer doorverbinden en dit geheel met een paar toefjes lijm bevestigen aan de hanenbalken. Wanneer de koperleidingen een kleurtje krijgen, zien ze er uit als echte leidingen, zoals meestal volop aanwezig in dergelijke hallen.
De doe-het-zelf-methode is alleen geschikt voor fabriekslampen die niet direct in het zicht komen i.v.m. hun grove uiterlijk, veroorzaakt door de toch wel grote fitting. Test voor het vastsolderen van het lampenkapje even uit op welke plaats dit het beste vastgezet kan worden. Hoe dichter bij de gloeidraad het kapje zit, hoe kleiner de uitgestraalde lichtbundel wordt.
Hangen de lampenkapjes in het zicht, dan is het beter kant-en-klare rijstkorrellampjes te nemen, met twee draadjes (zie afbeelding 03).
Ledverlichting
Bij gebruik van leds is om het visuele aspect beter om ook gebruik te maken van reflectors. Een gloeilamp straalt rondom in bijna alle richtingen. De reflector weerkaatst het licht en bundelt het in één richting.
Een led straalt maar in een kleine bepaalde hoek. De led-reflector weerkaatst en bundelt dus weinig. Een led met een stralingshoek van 15 graden, zal in een reflector niet een grotere of kleinere lichtbundel geven. Een led met een stralingshoek van 60 graden ook niet.
Als reflector is te gebruiken:
- Conrad reflector voor 3 mm leds, bestelnr. 153606
- Conrad reflector voor 5 mm leds, bestelnr. 153593
De elektrische aansluiting
Elk gebouw krijgt, afhankelijk van het aantal lichtgroepen, twee of meer aansluitingen voor de spanningsvoorziening. Bij meerdere lichtpunten kan gekozen worden voor gescheiden spanningstoevoer zodat bijvoorbeeld de verlichting beneden en boven in een gebouw afzonderlijk in te schakelen is.
De verbinding voor één lichtpunt kan worden gerealiseerd met een banaansteker en contrastekker. Bij meerdere aansluitpunten in een gebouw zijn DIN-pluggen zeer handig. Er is dan de mogelijkheid om meerdere groepen via aparte leidingen van spanning te voorzien.
Koppel aan de aan de onderkant van de treintafel de bedrading van het gebouw d.m.v. een steker en contrastekker (bijv een DIN-plug) aan de aparte ringleiding voor de verlichting of aan een aanwezig vast aansluitpunt. Op deze manier is bij eventuele storingen het gebouw gemakkelijk los te koppelen van de tafel, zonder de bedrading los te moeten maken.
Bij lampjes hoeft er niet op de polariteit gelet te worden. Bij leds moet dat nadrukkelijk wel omdat ze anders niet branden, en zelfs defect kunnen raken. Leds moeten altijd in de doorlaatrichting worden aangesloten. Daarvoor is een ezelsbruggetje: KNAP = Kathode Negatief, Anode Positief.
Bij leds en lampjes is het van belang dat er, i.v.m. het maximale vermogen van de trafo, zoveel mogelijk in serie geschakeld worden met zo weinig mogelijk voorschakelweerstanden (waarin vermogen verloren gaat in de vorm van warmte).
335px
|
|
335px
|
Afbeelding: 04
|
|
Afbeelding: 05
|
Lampen parallel aangesloten op trafo
|
|
Lampen in serie aangesloten op trafo
|
Tekening gemaakt door: Ronald Koerts/Fred Eikelboom
|
|
Tekening gemaakt door: Ronald Koerts/Fred Eikelboom
|
Stroomverbruik
Bij een analoge baan heeft de treintransformator vaak een aansluiting voor lampjes, meestal 12 volt wisselspanning (AC). Wanneer hierop lampjes worden aangesloten, moet er op gelet worden op het maximaal toe te passen aantal lampjes. Als er te veel lampjes worden aangesloten, wordt de totaalstroom te hoog en raakt de trafo overbelast. Een voorbeeld: een trafo met een 12 volt lichtaansluiting, welke een maximale stroom mag leveren van 1 A. Bepaal nu wat beter uitkomt, parallel of serieschakeling.
- Parallelschakeling (zie afbeelding 04); de gekozen lampjes hebben bijvoorbeeld een stroomverbruik van 40 mA. Dan kunnen er theoretisch 1000 / 40 = 25 lampjes worden aangeslten op de 1 A uitgang. In de praktijk is het verstandig om er iets minder aan te sluiten (bijv. 22 stuks), anders wordt de trafo na verloop van tijd behoorlijk warm en kan thermisch uitschakelen.
- Serieschakeling per drie (zie afbeelding 05); wanneer de lampjes per drie in serie worden geschakeld, zijn er lampjes nodig met een verbruik van 40 mA, geschikt voor een spanning van minimaal 1/3 van de voedingspanning. Deze verbruiken per drie in serie 40 mA. Theoretisch kunnen er dan 1000 / 40 = 25 × drie lampjes = 75 lampjes worden aangesloten op de 1 A uitgang. In verband met de warmteontwikkeling in de trafo kunnen dan het beste 66 stuks worden aangesloten.
In dit geval is lampjes per drie in serie aansluiten het meest economisch qua stroomverbruik.
Zekeren
450px
|
Afbeelding: 06
|
Groepen lampjes gezekerd
|
Schema gemaakt door: Fred Eikelboom
|
Op punt 1, 2, 3 en 4 in schema 06 staan nu vier groepen van drie lampjes getekend. In werkelijkheid kunnen dit bijvoorbeeld 42 groepen van drie zijn, elk met eigen zekering en schakelaar. Het vermogen van de trafo bepaalt uiteindelijk hoeveel groepen er kunnen worden aangesloten.
Bij het bedraden van de verschillende verlichtingsaansluitingen moet er rekening worden gehouden met de stroom die door de bedrading loopt. Vanaf de transformator dienen voldoende dikke draden naar de centrale voedingsleiding (CVL) te lopen. Bij gebruik van bijvoorbeeld een 70 VA trafo mag maximaal 4,3 A afgenomen worden. Bij kortsluiting kan er echter een stroom van meer dan 10 A gaan lopen. Iets om terdege rekening mee te houden. Bij het aansluiten van verlichting op een trafo dient altijd een zekering toegepast te worden (zie afbeelding 04 en 05). Zonder zekering is de kans zeer groot dat bij eventuele kortsluiting de bedrading door oververhitting vlam vat, zeker bij gebruik van een trafo met groot vermogen. Bij 70 VA verdient het sterke aanbeveling om de lichtgroepen onder te verdelen m.b.v. vier glaszekeringen van 5 × 20 mm. (zie afbeelding 06). De zekeringen worden zo dicht mogelijk bij de transformator geplaatst.
Bij o.a. Conrad zijn zekeringhouders voor glaszekeringen verkrijgbaar, welke heel simpel op een stuk printplaat gesoldeerd kunnen worden (zie Meer informatie).
De waarde van de individuele zekeringen is afhankelijk van het stroomverbruik van de groep lampjes die er mee verbonden is. Neemt het totale stroomverbruik en vermenigvuldig dat met de factor 1,2. Verbruikt groep 1 bijv. 825 mA, dan is de waarde van de zekering als volgt te berekenen: 0,825 × 1,2 = 0,99 A. Neemt dan voor Z1 een zekering van 1 A (zie afbeelding 06).
Het type van de zekeringen moet 'Traag' zijn. Dit is aangegeven op de zekering. Op de zekering staat dan de code xxAT. xx staat dan voor de stroomsterkte. Wanneer deze aangegeven is met de letter 'A' gaat het om ampère. Er kan echter ook xx mA op de zekering staan, dan betreft het de stroomsterkte in milliampères. De T betekent dat het om een trage zekering gaat.
LET OP |
Gebruik altijd zekeringen. Bij kortsluiting bestaat kans op oververhitting en brandgevaar!!
Houd daarbij ook goed in gedachten dat een nieuwe zekering veel goedkoper is, dan de forse brandschade die ontstaat bij een kortsluiting.
|
De bedrading
|
|
|
Afbeelding: 07
|
|
Afbeelding: 08
|
Verdeelstuk met kroonsteenstrip
|
|
Verdeelstuk met zekeringen en kroonsteenstrip
|
Foto gemaakt door: Jan (nickname: 44 op het BNLS-forum)
|
|
Tekening gemaakt door: Fred Eikelboom
|
Om de lampen aan te sluiten moeten de draden, vanaf de trafo, op een verdeelstuk worden aangesloten. Dit kan met gewone kroonsteentjes. Lus de aanvoerdraad door naar de andere aansluitingen, zoals in afbeelding 07 aangegeven is. Het verdient sterk aanbeveling om adereindhulzen (bijv. Conrad best. nr. 611794 te gebruiken. Deze voorkomen dat bij meerdere draden in dezelfde kroonsteenklem één van de draden niet goed vastzit. Doe de draden samen in een kabelhuls en steek dan de draden in de kroonstrip.
Vanaf het verdeelstuk gaat de bedrading naar de diverse groepen lampen. Ga te werk volgens tekening 08 om de zekeringen aan te sluiten. Het gemakkelijkst is om de Conrad zekeringhouders best. nr. 533866 - 89 te gebruiken. De aansluitpinnen, die normaliter in de print worden gesoldeerd (zie afbeelding 8A) worden omgebogen, zoals in afbeelding 8B is aangegeven. Daarna is de zekeringhouder heel simpel in de kroonsteen te monteren.
Monteer eventueel nog schakelaars in de bedrading naar de lampen (zie ook: afbeelding 06).
Centrale voedingsleiding voor de verlichting
|
Afbeelding: 09
|
Voorbeeld van een ringleiding
|
Foto gemaakt door: Marc de Leeuw (nickname MC op het BNLS-forum)
|
Het verdient aanbeveling om onder de treintafel een aparte [[centrale voedingsleiding] aan te leggen voor de verschillende verlichtingsgroepen (zie afbeelding 09). De bebouwing is dan heel simpel op de ene of de andere groep aan te sluiten. De centrale leiding wordt dan via twee of meerdere schakelaars van spanning voorzien.
Het aan- en uitschakelen van verlichting kan geautomatiseerd worden met bijvoorbeeld een Arduino. Hierbij kunnen dan verschillende programma's uitgevoerd worden, met willekeurige aan/uit tijden en verlichtingspatronen.
Plaatsen van huisjes/gebouwen
Voor het op de plaats vasthouden van gebouwen zijn meerdere mogelijkheden:
- met één of twee kleine magneetjes. Plaats op of onder de tafel een plaatje ijzer. Dan verschuift het gebouw of huisje niet, maar is wel weer heel eenvoudig te verwijderen of eventueel te verplaatsen.
- lijm met twee componentenlijm een houten balkje onder het gebouw. Daar doorheen in het midden een slotbout, welke met bijv. tweecomponentenlijm in het balkje vastgezet wordt. Boor dan in de treintafel een iets ruimer gaatje voor de slotbout. Bij het plaatsen valt de slotbout door het gat. Vleugelmoer er op aan de onderkant van de tafel en het gebouw zit vast.
Meer informatie
Encyclopedie:
|
|
(zie Cursussen).
|
|
Relevante informatie over modelbaanverlichting
|
|
|
|
Externe websites:
|
|
Adereindhuls 1 mm kwadraat.
|
|
Adereindhuls 1,5 mm kwadraat.
|
|
Glaszekeringhouder voor printmontage.
|
|
Tams lichtcomputer (bewoond huis).
|
|
Tams laslichtcomputer.
|
|
Van Perlo lichtcomputer.
|
|
Laatste wijziging: 30 juni 2021 14:29 (CET)
|