Het aansluiten van ledsUit BeneluxSpoor.net - Encyclopedie
Onder redactie van: BeneluxSpoor.net / Auteur: Fred Eikelboom
Hoe sluit u leds aan?
Een led heeft twee aansluitingen; de anode en de kathode (zie: afbeelding 01). De anode is de plus-aansluiting en de kathode is de min-aansluiting. In de afbeelding is te zien dat de aansluitdraad van de anode langer is dan de aansluitdraad van de kathode. Tevens is op veel leds een extra markering aangebracht, in de vorm van een plat vlakje. Dit platte vlakje geeft de kathode aan. De drempelspanning van de ledDe vuistregel is ongeveer 2 volt voor (normale) rode, gele, oranje en groene leds en 3 volt voor (warm) witte, blauwe en high efficiency groene leds. Wilt u het exact weten, dan kunt u deze waardes vinden via Google in de datasheet Parallelschakeling op de foute wijze
Parallel aansluiten kunnen we zo doen (zie: afbeelding 02), maar dat is helemaal fout! Daar de stroom door één van de leds nu groter kan zijn dan die door de andere leds (omdat de doorlaatspanning van leds onderling nogal eens verschilt) bestaat de niet geringe kans dat de led waardoor de grootste stroom loopt, binnen de kortste keren de pijp aan Maarten geeft. Parallelschakeling op de juiste wijze
Bij het parallelschakelen op de juiste manier, worden de leds afzonderlijk via een weerstand op de voeding aangesloten (zie: afbeelding 03). Stel, we schakelen drie lantaarns met daarin leds parallel. Door elke led loopt een stroom van 10 milliAmpère, die ingesteld wordt door een geschikte waarde voor de drie voorschakelweerstanden te nemen. Maar,.... nu loopt er een stroom van 30 milliAmpère van plus naar min! Dit is de minst efficiënte manier om leds aan te sluiten. Serieschakeling
Bij het in serie zetten worden de leds achter elkaar aangesloten en via één weerstand op de voedingsspanning aangesloten (zie: afbeelding 04). Door elke led loopt een stroom van 10 milliAmpère vanaf de plus naar de min. De stroomsterkte wordt geregeld door een geschikte waarde voor voorschakelweerstand Rx te nemen. De waarde van Rx hangt af van de stroom door de leds én de hoogte van de voedingsspanning. Hoe we de waarde van Rx berekenen staat hieronder. Het beste is om zo veel mogelijk de leds in serie te zetten. Ten eerste heeft u dan minder weerstanden nodig, ten tweede bespaart u ruimte en ten derde bespaart u stroom. En dat stroom besparen is een heel belangrijk punt: wanneer u namelijk een groot aantal lantaarns hebt waarbij alle leds parallel staan, neemt het totale verbruik van de verlichting van uw baan samen (dus de totaalstroom), onnodig toe, en heeft u eerder een zwaardere (en dus duurdere) transformator nodig (of u moet eerder een extra transformator kopen, en dat kost ook weer extra geld). Dus dan wordt in feite het parallelschakelen van leds al snel een dure aangelegenheid. De plaats van de voorschakelweerstandDe term 'voorschakelweerstand' zou tot verwarring kunnen leiden. Beter zou het zijn om van 'serieweerstand' te spreken. Het is namelijk een weerstand die altijd in serie met een ander onderdeel geschakeld wordt. U zou kunnen denken dat de voorschakelweerstand altijd vóór de led(s) moet worden gemonteerd. Het maakt echter elektrisch gezien totaal niet uit aan welke kant van de led(s) u de voorschakelweerstand monteert. Het ligt er maar net aan wat gemakkelijker uitkomt in de locomotief/het rijtuig. U hoeft er alleen maar voor te zorgen dat u de led(s) in de doorlaatrichting aansluit (met de anode aan de plus).
Bij het in serie zetten, waarbij de leds dus achter elkaar aangesloten worden, maakt de plaats van de weerstand dus niets uit. U kunt die weerstand daar plaatsen waar het, afhankelijk van de beschikbare ruimte op de print of in de loc, het beste uitkomt (zie: afbeelding 05). Ook bij parallelschakeling van meerdere serieketens maakt de plaats van de weerstand niets uit, zolang de weerstand maar in de juiste keten geplaatst wordt. Serie-parallelschakeling
Bij het serie-parallel zetten, worden de leds achter elkaar aangesloten en via één weerstand op de voeding aangesloten. We sluiten nu meerdere van die serieschakelingen naast elkaar aan (zie: afbeelding 06). Op deze manier kunt u met het minste stroomverbruik grotere hoeveelheden leds aansluiten. Mocht u geen zin hebben om uit te zoeken hoe u de leds moet aansluiten dan kunt u dit met het programma led.wiz (zie: 'Meer informatie'). snel bekijken. Voer de benodigde gegevens in, kies voor 'Wiring Diagram' en u krijgt een plaatje met daarin aangegeven hoe u het aan moet sluiten. Nog een tip: gebruik geen komma, maar een punt bij invoer van getallen als drie-en-een-half. Dus 3.5 (drie punt vijf) invoeren, niet 3,5! Waarschuwing: Het programma-tje houdt geen rekening met de minimaal vereiste grootte (lees: waarde) van een voorschakelweerstand. Dat houdt het risico in dat bij een zeer lage voedingsspanning ten opzichte van de led-brandspanning (drempelspanning genoemd) er een zeer grote kans bestaat dat, wanneer de voedingsspanning ook maar iets verhoogd wordt (en dat hoeft maar een paar tiende Volt te zijn), de leds defect raken. Meet de spanning over de voorschakelweerstand, of maak even een berekening van de spanningsval over de voorschakelweerstand. Houd rekening met de warmteontwikkeling in de weerstandBij het aansluiten van leds dient u terdege rekening te houden met de warmteontwikkeling in de voorschakelweerstand. Bij het aansluiten volgens schema 02 wordt de weerstand erg heet, omdat alle stroom die door de gezamenlijke leds loopt, hier door één weerstand moet! En dat is, wanneer die weerstand bijv. vlak bij het kunststof van een locomotief zit, een groot risico, want dan kon het wel eens zijn dat de locomotiefkap, ter plaatse van de weerstand, een iets ander uiterlijk krijgt, veroorzaakt door gesmolten kunststof! Niet doen dus. Gemeenschappelijke anode of gemeenschappelijke kathode
Wanneer bij leds de anodes met elkaar verbonden zijn en samen (via één voorschakelweerstand!!) op een spanning aangesloten zijn, spreken we van een gemeenschappelijke anode-schakeling (zie: schema links, in afbeelding 07). De voorschakelweerstand berekenenBij leds moeten we een voorschakelweerstand toepassen om de stroom door de led(s) te beperken. Gebruikt u géén voorschakelweerstand, dan kunt u de led meteen naar de eeuwige elektronische jachtvelden brengen, ofwel de led raakt defect. Zie voor meer informatie het artikel Minimale led voorschakelweerstand berekenen (zie: 'Meer informatie'). Voeding voor led-schakelingen
Voor de voeding van de schakeling kunt u een kant-en-klare netvoedings-adapter (zie afbeelding 08) aanschaffen, maar u kunt ook een reeds aanwezige 12 Volt voeding gebruiken, of zelf een voeding bouwen, bijv. met een 7812.
Een andere optie is, om een netvoedings-adapter aan te schaffen bij de plaatselijke kringloopwinkel. Daar koopt u zo'n ding voor een habbekrats. Aansluitvoorbeeld
Hierboven een aansluitvoorbeeld voor de verlichting van bijv. huisjes. De plusdraad van de netvoedings-adapter gaat naar een Fleischmann lichtschakelaar. Van de schakelaar gaat de plus naar de led-schakeling. Vanaf de led-schakeling gaat de min-draad terug naar de netvoedings-adapter. Houd rekening met de sperspanning
Waar u bij leds zeker op moet letten, is dat ze, net als gewone diodes, maar een beperkte tegenspanning (de zogenoemde sperspanning) kunnen verdragen. De maximale sperspanning hangt af van het type led. In de meeste gevallen mag de maximale sperspanning ongeveer 5 tot 6 volt bedragen, zie 'Reverse voltage' (ook wel aangegeven als VR) in de datasheet van de fabrikant. Indien de sperspanning de maximale waarde overstijgt, slaat de led door en is onherstelbaar defect!
Speciale maatregelen bij AC-voeding.Leds zijn, zoals al eerder op de voorgaande pagina aangegeven, speciale diodes, ontworpen voor gelijkspanning en mogen dan ook niet zonder voorzorgsmaatregelen aangesloten worden op een wisselspanning (AC). Tijdens de negatieve fase van de wisselspanning (zie fig. B in schema 14) zal namelijk de maximale sperspanning van de led overschreden worden, met als gevolg dat de led een zeer korte levensduur heeft. Wilt u toch een led voeden met wisselspanning, plaats dan een diode (bijvoorbeeld een 1N4148) antiparallel over de led (zie fig. A in schema 14). De tegenspanning over de led wordt dan begrensd op 0,7 volt. Gevolg is dan wel dat de weerstand nu aanmerkelijk warmer wordt, omdat tijdens de negatieve fase van de wisselspanning bijna de volle voedingsspanning over de weerstand staat (zie fig. B in schema 14). Houd hier rekening mee. Nog beter is het om, in plaats van een antiparalleldiode, in serie met de weerstand en led een diode te plaatsen (zie: afbeelding 15). Nu is de led optimaal beschermd, daar tijdens de tegengestelde fase van de voedingsspanning (zie fig. B in schema 15), er geen tegenspanning meer over de led staat. Die tegenspanning staat nu wel over de 1N4148, en die kan 100 volt sperspanning aan. Omdat er nu tijdens de positieve fase van de voedingsspanning 0,75 volt over de 1N4148 valt (fig. A in schema 15), zal er ook iets minder spanning over de weerstand staan. Ook over de led staat nu iets minder spanning. Voor de helderheid maakt dat echter nagenoeg niets uit. Knippereffect.Daar de led, bij aansluiten op een wisselspanning, alleen maar licht geeft tijdens de positieve fase van de wisselspanning, kan er een hinderlijk 50 hertz knippereffect ontstaan. Het is dus zeker het overwegen waard om een (SMD)gelijkrichter op de AC-spanning aan te sluiten (via de ~ aansluitingen) en de led op de + en - van de gelijkrichter aan te sluiten. Dan loopt er bij beide fasen van de wisselspanning stroom door de led, en is er geen hinderlijk knippereffect meer aanwezig. De 1N4148 in bovenstaande schema's vervalt dan. Een ander knippereffect treedt op bij rijtuigen met verlichting. Voor oplossingen hiervoor zie 'Meer informatie'). Meer informatie
Overgenomen van "https://encyclopedie.beneluxspoor.eu/index.php?title=Het_aansluiten_van_leds&oldid=44947"
Verborgen categorie: |